N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
ZAP De vrachtwagenchauffeurs uit de realityserie ‘Vlaamse vrouwen die rijden’ zijn regelmatig thuis, hun Bulgaarse mannelijke collega uit de documentaire ‘A parked life’ zit in „een eeuwige baan om Europa”.
De realityserie Meiden die rijden was in 2021 en 2022 een onverwachte hit. Op het hoogtepunt keken 800.000 mensen op NPO3 naar de vrouwelijke vrachtwagenchauffeurs op Europese wegen. Vlaamse vrouwen die rijden (Powned) vinden Nederlanders ook leuk, blijkt. Donderdagavond was het twaalfde en laatste deel over de ‘lady truckers’ uit Vlaanderen. Om hun stuur zit soms een roze wolletje, een enkeling heeft haar nagels gelakt, maar allemaal kunnen ze vloeken als… vrachtwagenchauffeurs.
Mee in de cabine met Anouschka (40), die verbeten doorrijdt met haar rug- en nekhernia. Met Tineke (34) die onvrijwillig stopt, haar onderlichaam begon te tintelen, sinds kort weet ze dat het MS is. Met Alexia (37) die haar eigen wagen rijdt. Via hen zie je hoe de radartjes werken in logistiek Europa. Ze laden zeug- en biggenmest op een Vlaamse boerderij, lossen het op een Nederlands weiland. Ze transporteren aardappelen, zakken meel en afvalwater van en naar Frankrijk, laden in een Duits bos hun opleggers vol boomstammen. Ze genieten ervan om onderweg te zijn, zeggen ze. „Geen kinderen, geen huishouden, dit is me time”.
Naar de maan
Grootste verschil met de Bulgaarse vrachtwagenchauffeur Petar in de Vlaams-Nederlandse documentaire A parked life: de vrouwen komen na een dag of een week rijden thuis. Hij niet. Hij zit in een „eeuwige baan om Europa”. Steeds drie aaneengesloten maanden weg van vrouw en kind om ergens in Europa goederen heen en weer te rijden. De eerste maand is hij in gedachten nog thuis, zegt hij. „De tweede maand ben ik een robot. Laden, lossen, rijden, slapen.” Maand drie is hij „psychisch uitgeput”. Alle ongelukken die hij maakte, gebeurden altijd in die laatste maand. Daarna wordt hij naar huis gevlogen en na een korte pauze begint alles weer opnieuw. „Elke twee jaar rijd ik de afstand van de aarde naar de maan.”
Europa is vrij verkeer van goederen, kapitaal, personen en arbeid. Petar en een legertje andere Bulgaarse chauffeurs leveren de goedkoopste arbeid en worden voor hun diensten ingehuurd door transporteurs in Zweden of Portugal. „Zonder ons is Europa een verzameling landen, wij verbinden de onderdelen, leveren de goederen en maken van Europa Europa.” Geld is wat hem op de weg houdt, zegt Petar. Als internationaal trucker verdient hij beter dan in Bulgarije, dus kan hij zich een auto veroorloven, en een huis, waar zijn vrouw Snezhina woont met hun zoontje Jordan.
Drie jaar lang wordt Petar gevolgd. Steeds in een andere truck, steeds in een ander land. Waar hij is valt alleen af te leiden aan het weer of de omgeving achter zijn voorruit. Soms is de weg besneeuwd, dan weer schijnt de zon hinderlijk in zijn ogen. Hij komt langs bergen, weilanden, havens, fabrieken en staat in de file rond Parijs. Hij schilt z’n aardappels, kookt die op een gasbrander in de oplegger, eet ze in z’n eentje op. De was doet hij op een verlaten parkeerplaats en hangt hij te drogen aan z’n truck, urineren gaat staand vanuit de cabine, douchen heb ik hem eigenlijk niet zien doen. En zelfs als hij een kerk bezoekt, zie je door de ramen op de achtergrond het wegverkeer voorbijrazen.
Petar is zo lang onderweg, dat hij langzaam thuis verliest. De Facetimegesprekken met Snezhina zijn aanvankelijk vrolijk, maar worden in de loop der tijd grimmiger met hatelijkheden over en weer. Breekpunt is de doop van hun zoon – hij is inmiddels vier. Op Petar is niet gewacht. De film begint en eindigt met de blikkerige stem van Snezhina die haar wensen voor een bezoek- en alimentatieregeling doorbelt, overstemd door het continue gebrom van Petars dieselmotor.
‘Het kan gek lopen.’ Het is een clichézinnetje, gebruikt om te reflecteren op onverwachte wendingen in het leven. ‘Mijn tante ging op vakantie naar Portugal, brak haar been, ontmoette iemand op de EHBO en nou ja, om een lang verhaal kort te maken: nu runt ze daar een camping voor dove kinderen. Het kan gek lopen.’
Ik heb het zinnetje de laatste tijd veel in mijn hoofd. Als historicus, en trouwens ook als mens, heb ik een fascinatie voor momenten dat de geschiedenis een onverwachte afslag nam. Wat was er met de antiglobaliseringsbeweging gebeurd als ‘9/11’ er niet voor had gezorgd dat het alleen nog over de war on terror ging? Wat had het voor het Midden-Oosten betekend als in 2000 niet George W. Bush, maar Al Gore de verkiezingen had gewonnen? Wie hierover nadenkt, realiseert zich dat de huidige situatie niet onvermijdelijk was.
In Nederland zien we ook zo’n onverwachte wending. De laatste jaren leek er iets te verschuiven in het publieke debat: er was steeds meer aandacht voor sociale ongelijkheid als bron van politieke onvrede. Het neoliberalisme werd doodverklaard door denkers als socioloog Gabriël van den Brink (Ruw ontwaken uit een neoliberale droom, 2020) en psycholoog Paul Verhaeghe (Onbehagen, 2023). In de Atlas voor afgehaakt Nederland (2021), veel aangehaald door politici en opiniemakers, beschreven Josse de Voogd en René Cuperus uitgebreid de kloof tussen maatschappelijke winnaars en verliezers. Het SCP stelde in het rapport Eigentijdse Ongelijkheid (2023) dat Nederland een klassensamenleving is. Documentaireseries als Schuldig (2016) en Klassen (2020) brachten sociale ongelijkheid in beeld. Er was veel aandacht voor zogeheten klassenmigranten, mensen als de Franse schrijver Édouard Louis en de Nederlandse Milio van de Kamp en Tim ’S Jongers: allen schreven zij boeken over opgroeien in armoede. Joris Luyendijk reisde bedrijven langs om ‘zevenvinkers’ van hun privilege te doordringen. Opiniemakers, niet alleen linkse, riepen op tot brede brugklassen, een hogere erfbelasting en betere voorzieningen in de regio.
De opmars van BBB, anderhalf jaar geleden nog maar, paste in deze trend: de partij vroeg aandacht voor de kloof tussen stad en platteland en tussen hoog- en laagopgeleiden. Het CDA zwenkte na het vertrek van eeuwige consultant Wopke Hoekstra naar links, en stelde begin 2023 in het plan Voor Heel Nederland: „Het neoliberale tijdperk van markt- en rendementsdenken is voorbij.” En als klap op de vuurpijl werd vorige zomer NSC opgericht, een partij die terug wilde naar een „sociale markteconomie”, en die het individu wilde inbakeren in de samenleving.
Kortom: er leek een meerderheid te zijn voor linkser sociaal-economisch beleid en het verkleinen van kansenongelijkheid. Het maakte de verkiezingscampagne zelfs een beetje saai. Lange tijd ging NSC in de peilingen aan kop (begin november overwoog nog een derde van de kiezers NSC te stemmen), en de andere partijen praatten Omtzigt gretig naar de mond. Een nieuwe consensus leek zich af te tekenen.
Maar toen werd het 17 november. Bij het SBS-verkiezingsdebat viel Wilders Timmermans aan op het eigen risico. Een vrouw in het publiek kon dat niet betalen, en Wilders sprong met veel bombarie voor haar in de bres. De dag erna peilde Maurice de Hond ineens 26 zetels voor de PVV, waarmee ze samen met de VVD op één stond. Deze opmars was daarna niet meer te stuiten.
Interessant is dat Wilders’ doorbraak kwam door een sociaal-economisch thema. Dat is ook logisch, want veel kiezers maakten zich druk om inflatie. Dat had Wilders al langer in de gaten: eerder pleitte hij al voor het afschaffen van de btw op boodschappen.
Maar sinds de start van het nieuwe kabinet, of eigenlijk al van de formatie, is het onderwerp ‘sociale ongelijkheid’ totaal verdwenen. Er is gewoon weer een enthousiaste vrije-marktdenker aangetreden als minister van Financiën, zoals Coen van de Ven laatst beschreef in De Groene Amsterdammer. Ondertussen wordt er bezuinigd op onderwijs, onder meer door een langstudeerboete in te voeren – wat met name ‘eerstegeneratiestudenten’ zal treffen. Boeken, theater en sport worden duurder, een maatregel die minder vermogenden harder raakt. Ook wordt er bezuinigd op openbaar vervoer en wil het kabinet de maatschappelijke diensttijd afschaffen.
Hier merkt de gemiddelde nieuwsvolger niks van, want in het publieke debat gaat het bijna alleen nog over de grenzen van de rechtsstaat. Mag een kabinet in niet-noodsituaties een noodwet invoeren? Mag een Kamerlid van een coalitiepartij een burgemeester het land uit wensen? Mag een minister dreigende taal uitslaan tegen potentiële tegenstanders van de noodwet? Reuze interessant, dit besnuffelen van de rechtsstaat, maar ook frivool tijdverdrijf in een land met werkelijke problemen.
En dan te bedenken dat het ergens anders over had kunnen gaan. Er had nu een kabinet kunnen zitten dat echt iets had willen doen voor de ‘afgehaakten’. Het had maar heel weinig gescheeld of niemand had het nu over de grenzen van de rechtsstaat hoeven hebben. En zo komt dat zinnetje dus in mijn hoofd.
Denkend aan Holland zie ik politici heel lang stilstaan, met hun kop in het zand. En dan plots met zijn allen keihard naar de toekomst hollen, struikelend van de haast.
Zo ging het toen de pensioenleeftijd omhoog moest omdat we allemaal ouder worden. Zo was het toen volgens veel analyses delen van de sociale zekerheid aan hervorming toe waren. Zo verliep een deel van de energietransitie. En zo zal het waarschijnlijk gaan bij het toekomstbestendig maken van de agrarische sector en de zorg.
Heel lang niks doen. Desinteresse. Verzet. Impasse. Politieke patstellingen. En dan opeens: bam. Dan moet de verandering plots heel snel doorgevoerd.
Nederland verhoogde de pensioenleeftijd in 2012 in één keer snel en vergaand (Lente-akkoord en Rutte II). Rutte II (2012-2017) besloot delen van de sociale zekerheid (bijstand, sociale werkplaatsen, jeugdzorg, fraudebeleid) snel, ingrijpend en hardvochtig te versoberen. En Nederland vergroent zijn energiesysteem de laatste jaren zo hard dat het stroomnet het niet meer aankan: het zit overvol.
Zulke abrupte transformaties hebben nadelen, constateren de economen van het Centraal Planbureau in een verkenning van Nederland in 2050. Als je moeilijke kwesties voor je uit schuift, zoals dit kabinet doet, dan is de kans groot dat toekomstige kabinetten hard moeten bijsturen. Dat is duurder en pijnlijker dan de verandering nu al inzetten, waarschuwt het CPB. Het is bovendien slecht voor het vertrouwen van burgers.
Neem het verzwaren van het stroomnet. Dat kost nu meer moeite dan als we eerder waren begonnen. En intussen ergeren burgers en bedrijven zich. Bedrijven moeten elektrificeren maar ze kunnen geen aansluiting op het stroomnet krijgen. Ja, hállo.
Nederland kan het wel degelijk: ver in de toekomst plannen, merkt het CPB op. Neem het waterbeheer. Er was een watersnoodramp voor nodig, maar sindsdien loopt Nederland wereldwijd voorop. Geen politiek gedoe, maar slim vooruitzien en het land bestand maken tegen wateroverlast. Wordt iedereen blij en rustig van.
In ruimtelijke ordening was Nederland ook lang bedreven, tot het kabinet Rutte I (VVD, CDA, gedoogsteun PVV) vond dat het ministerie dat zich ermee bezighield wel afgeschaft kon worden. En ook al ging aan het verhogen van de pensioenleeftijd een lange politieke strijd vooraf, Nederland maakte wel eerder dan veel andere landen zijn sociale vangnet vergrijzingsbestendig, aldus het CPB.
Maar bij het erkennen van problemen als klimaatverandering en de afname van biodiversiteit is Nederland volgens CPB-directeur Pieter Hasekamp juist laat, evenzo bij vraagstukken als migratie en internationale veiligheid. Net als in de jaren zestig en zeventig doet Nederland bijvoorbeeld een groot beroep op arbeidsmigranten, terwijl net als toen de vraag is of de sectoren waar ze werken (slachterijen, landbouw) wel een even grote toekomst hebben in Nederland. „Opnieuw ligt de focus vooral op de economische kortetermijnbaten.” Bij de landbouw zijn na jarenlang uitstel van een echte aanpak nu „alleen nog pijnlijke en dure oplossingen voorhanden.”
Vooruitplannen moet nu opnieuw. De economie barst al uit haar voegen. En het gevecht om ruimte wordt tot 2050 nog groter. Er is ruimte nodig om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (water, droogte), we moeten nadenken waar we al die extra huizen bouwen (niet op slappe of zakkende grond). Waar het klimaatvriendelijkere energiesysteem komt dat meer ruimte inneemt, hoe we de landbouw natuurvriendelijker maken.
Niet alles kan. Dat erkent zelfs dit kabinet, want het liet de koning op Prinsjesdag zeggen: „Bij elkaar opgeteld past dat niet in één Nederland.” Tegelijk schuift ook dit kabinet moeilijke keuzes voor zich uit, bijvoorbeeld over landbouw, de grootste ruimtevreter. Circa 11 procent van Nederland is bebouwd, op de helft daarvan wonen we, rekent het CPB voor. De natuur beslaat 16 procent van het land. Liefst 69 procent van Nederland is landbouwgrond, rekent het CPB voor.
Wie weinig ruimte heeft kan die beter slim en dubbel benutten
Wat nu gebouwd wordt aan woningen, wegen en bedrijfsterreinen staat er in 2050 nog. Dus we moeten nu al nadenken over het land van over 25 jaar. Wie weinig ruimte heeft kan die beter slim en dubbel benutten. Bedrijven bij elkaar zetten, waterslurpers naast een rivier, energieslurpers dicht bij een energiebron. Ja, keuzes gaan gepaard met politieke pijn, „maar niet kiezen is misschien wel het meest onaantrekkelijk,” schrijft het CPB. Dan laat je al die maatschappelijke wensen in volle vaart op elkaar afrijden. En als we dan toch moeten herschikken en inschikken, kunnen we dan ook een Nederland bedenken om van te dromen?
Om de discussie op gang te helpen, zette het CPB de keuzes voor de toekomst op scherp. Het bedacht vier Nederlanden. Een neoliberaal land (Markt), rijk maar vervuilend en ongelijk. Een socialistisch land (Samen), gelijk maar met hoge belastingen. Een zelfvoorzienend land (Autonoom) met weinig migratie, weinig groei en soberder voorzieningen. En een groen land (Duurzaam), waar veel producten duurder worden. In alle smaken krimpt in meer of mindere mate de landbouw, kost de zorg meer, is ruimte schaars, groeit de bevolking, is de vergrijzing een uitdaging.
Ondanks het geruzie in Den Haag is dit een gouden tijd om te veranderen. Er is werk te over, en juist op de vierkante millimeter zijn we slim. Er zijn maar vier landen in de wereld die per vierkante kilometer meer toegevoegde waarde produceren dan Nederland. Juist nu zou je makkelijk kunnen sturen. En juist nu worstelen we ons gek. Dat is niet vreemd. Wie moet inschikken is een zeer beladen politiek gevecht. Zoals hoogleraar Maarten Hajer vorige week in NRC zei: dit gaat over wanhoop, trots, rouw, en verbeeldingskracht. Zijn advies: schets niet alleen het doembeeld van wat er gebeurt als we niks doen. Probeer met elkaar eens een land te bedenken waar ook boeren van kunnen dromen. Zodat de toekomst geen schrikbeeld is, maar een Nederland dat we wensen.
Martin Bossenbroek (71) maakt zich zorgen. Daarom heeft de succesvolle historicus – hij won twee keer de Libris Geschiedenis Prijs – voor het eerst in zijn lange loopbaan een boek opgedragen aan zijn kinderen: zijn zonen van 9, 12 en 27 jaar. „Dit onderwerp, de toekomst van onze democratie, is voor hen heel belangrijk.”
Kolonialisme! De vloek van de geschiedenis, dat deze week verscheen, is anders dan zijn voorgaande werk. Bossenbroek schrijft doorgaans lekkere leesverhalen over bijvoorbeeld Zuid-Afrika of Indonesië, met de nadruk op mensen, bekend en minder bekend, die richting gaven aan de geschiedenis. Zijn nieuwe boek is een pamflet. Tijdens een vraaggesprek in de Leidse hortus botanicus zegt hij het nog duidelijker dan hij het daarin heeft opgeschreven: „De democratie wordt bedreigd.” En zijn vak, geschiedenis, speelt daarin een hoofdrol.
Bossenbroek doelt op het debat over het koloniale verleden van Nederland. Dat is grimmig, vindt hij, té grimmig. Aan de ene kant heb je politici als Geert Wilders die geen kwaad woord willen horen over vroeger. De ‘borstkloppers’ noemt Bossenbroek hen. En aan de andere kant heb je historici en activisten die de geschiedenis van Nederland gitzwart kleuren door alles in het teken te plaatsen van het slavernijverleden, die noemt Bossenbroek de ‘boetedoeners’.
Zijn vorige boek De Zanzibardriehoek (2023) ging over de Oost-Afrikaanse slavenhandel in de negentiende eeuw. Naar aanleiding daarvan kreeg Bossenbroek op de nieuwjaarsreceptie van zijn uitgeverij de vraag of het geen tijd werd dat hij een statement zou maken over het onderwerp slavernij en kolonialisme. „Eerlijk gezegd dacht ik dat een pamflet niets voor mij was. Maar er is natuurlijk wel wat gebeurd het afgelopen jaar. Het spectrum van de Nederlandse politiek is verschoven, met de winst van de PVV. Na de verkiezingen was ik echt geschokt. Tegelijkertijd zie je dat er onder activisten de wens bestaat om het niet te laten bij excuses over het slavernijverleden, maar om te gaan praten over schadevergoedingen. Onder de bevolking is daar weinig steun voor. Ik zag dat uit elkaar bewegen en dacht: daar heb ik wel een verhaal over te vertellen.”
In zijn nieuwe boek maakt Bossenbroek een ‘leeswereldreis’ langs twaalf landen om te beschrijven hoe die omgaan met hun (koloniale) verleden, waaronder de VS, Rusland, China, India, Turkije, Brazilië en Zuid-Afrika. De selectiecriteria: soortelijk gewicht op het wereldtoneel, geografische spreiding, variatie in regeringsvorm, een historische band met Nederland, en een significant koloniaal en slavernijverleden – als dader, als slachtoffer of beide.
Waarom heeft u voor deze opzet gekozen?
„Ik werd getriggerd door mijn goede collega Gert Oostindie [emeritus hoogleraar koloniale en postkoloniale geschiedenis in Leiden] die het boekje Rekenschap schreef, en door De kolonie mept terug van Adriaan van Dis. Toen dacht ik: dit zie ik toch anders.”
Hoe dan?
„Zij pleiten allebei voor een bredere blik op het verleden, zodat ook andere geluiden dan die van de witte Nederlander een plaats krijgen, maar ook hun blik is te beperkt – te Nederlands. Ik vind dat ze Nederland te weinig in het perspectief plaatsen van de hele, immense wereldgeschiedenis. En daarmee trappen ze in dezelfde val als de mensen die blijven verdedigen dat er in de koloniën iets groots werd verricht.
„Het was met name één woord bij Oostindie waar ik aan bleef hangen; hij sprak over een ‘snufje’ wereldgeschiedenis dat hij aan zijn verhaal toevoegde. Ik dacht: Gert, dat kun je niet menen. Wat is dat, een snufje wereldgeschiedenis? Een wereldgeschiedenis betekent dat je alle patrijspoorten openzet. Anders bedoel je eigenlijk: een selectie uit de wereldgeschiedenis die jou goed uitkomt.”
U heeft dus getracht breder te kijken. Hoe staat het met de democratie, en heeft u voorbeelden van de omgang met het verleden gevonden waarvan u dacht: daar kunnen we wat mee?
„Ik moet toegeven dat ik gaandeweg steeds meer teleurgesteld ben geraakt. Er staan grafieken in mijn boek waaruit blijkt dat het deel van de wereldbevolking dat leeft in een democratie afneemt. Je ziet dat in Europa ook. En als Amerika straks ten prooi valt aan de wraakzuchtige willekeur van Trump, berg je dan maar. Ook als het ging over de omgang met het verleden, kwam ik maar weinig voorbeelden tegen waarvan ik dacht: zo moet het.
„Gelukkig waren er wel een paar uitzonderingen, zoals de omgang met het Voortrekkermonument bij Pretoria in Zuid-Afrika. Dat is een massieve vierkante steenklomp en hét symbool van de Afrikaner boeren, dus zeg maar: van de apartheid. Toen het ANC in 1994 aan de macht kwam, hadden ze kunnen beslissen: dat gaat als eerste weg. Maar ze hebben het beeld laten staan. Ze hebben er alleen iets naast gezet: hún versie van de geschiedenis. Die vertelt wel het hele verhaal: van de eerste bewoners van het land, van de witten, de blanken, of hoe je ze ook wil noemen, de hele regenboog. Er gaat veel mis in Zuid-Afrika, maar dat vind ik nog steeds onovertroffen. De andere optie om met zo’n beladen verleden om te gaan, is namelijk wraak op wraak op wraak, zoals in het Midden-Oosten.
„Ook de manier waarop de laatste tijd in Indonesië het gesprek over de geschiedenis wordt gevoerd, vind ik hoopgevend. Zij zeggen: die vreselijke ellende van het koloniale verleden hebben we gehad, maar wat ons veel meer dwars zit zijn de gebeurtenissen van 1965. Toen werden na een mislukte staatsgreep ongeveer een miljoen mensen, vermeende communisten, vermoord. Dat heeft president Joko Widodo op het eind van zijn regeringstermijn aangekaart. Niet om gerechtelijke stappen te nemen, maar als een begin van verzoening, heling. Dat spreekt mij heel erg aan.”
U zet kanttekeningen bij het grote Nederlandse onderzoek uit 2022 naar de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Daarin constateerden drie onderzoeksinstituten dat Nederland zich tussen 1945 en 1949 schuldig heeft gemaakt aan systematisch extreem geweld.
„Ik denk dat ze die conclusie naar eer en geweten zo hebben geformuleerd – en dat was al moeilijk genoeg met zo’n grote onderzoeksgroep. Er waren namelijk ook onderzoekers die verder wilden gaan, die het hele westerse kolonialisme één grote genocide vinden. Dan ontken je dat er ook paters, artsen en wetenschappers zijn geweest die goede dingen hebben gedaan. Maar wetenschappelijk nog veel belangrijker: dan ben je blind voor het onomstotelijke feit dat kolonialisme van alle tijden en van alle continenten is geweest – en nog steeds is. Het Nederlandse kolonialisme was niet uniek.
„Ik zal nooit zeggen, wat sommige Britse historici doen: als je de balans opmaakt van ons koloniale verleden, dan is die uiteindelijk toch positief. Absoluut niet. Maar je moet ook niet naar de andere kant doorslaan.”
U heeft aan de universiteiten van Leiden en Utrecht gedoceerd. Daar is die negatieve kijk op de koloniale geschiedenis de afgelopen jaren dominant geworden.
„Ja. En dat vind ik jammer. Om het zwak uit te drukken.”
En als u het sterk uitdrukt?
„Ik durf eigenlijk wel te zeggen dat het kwalijk is. Morele criteria worden verheven boven de professionele, analytische waarneming. Er wordt met oogkleppen op naar de geschiedenis gekeken.”
Waar leidt dat toe, volgens u?
„Dat leidt ertoe dat we ons blindstaren op het aandeel van Nederland in alle ellende die er ooit geweest is.”
Waarom bedreigt dat de democratie?
„Omdat dat leidt tot onderzoeksresultaten die worden verwelkomd in Moskou en Beijing. Als je stelt dat het westerse koloniale verleden het allerverschrikkelijkste is dat er ooit is gebeurd, dan speel je autocraten als Poetin en Xi in de kaart. Die hoeven niks meer te verzinnen. ‘Kijk maar’, zeggen zij, ‘ze geven het zelf toe’. Autocraten lachen zich helemaal rot om die westerse zelfkwelling. Daardoor kunnen zij de vermoorde onschuld blijven uithangen en zich zelfs als slachtoffers voordoen van het duivelse westerse kolonialisme. Terwijl Rusland zelf anno 2024 het allergrootste koloniale rijk ter wereld is en China de meest actieve kolonisator, in het bijzonder in Afrika.
„Europa scoort nog altijd het beste als het gaat om onderwerpen als de vrijheid van meningsuiting en vrije verkiezingen – dingen die voor een democratie zo belangrijk zijn. Dat is een blauwe vlek op de kaart die steeds kleiner wordt, dus we kunnen beter niet doen alsof het hier allemaal zo bijzonder erg is en was.
„Ja, het westerse kolonialisme was verschrikkelijk. Maar de hele wereldgeschiedenis is een aaneenschakeling van vrijwillige en gedwongen migratie en van gewelddadige gebiedsverovering en vrijheidsberoving. En het Westen heeft daaraan meegedaan, geholpen door zijn technologische voorsprong. Eerst met de slavernij, en daarna in de periode 1880-1960, toen Europese landen Afrika en Azië onderling verdeelden.
„Tegelijkertijd – en dat is het paradoxale en hoopgevende van het Westen – zijn er in die tijd ook humanitaire initiatieven geweest: conferenties tegen slavernij, verzet tegen slavenhandel, een conventie tegen gedwongen arbeid, de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en niet te vergeten een heel conglomeraat aan internationale juridische instellingen in Den Haag. Dat komt allemaal voort uit die westerse democratische traditie.”
Is het niet juist ook de kracht van die traditie dat deze discussies over het verleden gevoerd kunnen worden?
„Absoluut, maar je moet je wel realiseren dat je je eigen fundament niet moet ondermijnen.”
Ondermijnde premier Rutte met zijn excuses voor het slavernijverleden dan de democratie?
„Nee, maar hij zei daarbij dat achter die excuses een komma stond, en geen punt. Dat suggereert dat er nog veel meer komt. Maar wat dan, waarom? Dat heb ik niet begrepen.”
Herstel.
„Herstel waarvan?”
Van de doorwerking van het verleden in het nu.
„Dat lijkt me op zich prima. Ik ben in principe vóór zo’n initiatief als het Slavernijmuseum dat er in Amsterdam gaat komen. Wel heb ik ernstige twijfels bij wat ik tot nu toe gelezen heb over de uitwerking ervan. Het lijkt erop dat ze daar de oude mythes willen vervangen door nieuwe sprookjes. Als je met droge ogen opschrijft dat Afrika voor de komst van de westerlingen een kraamkamer van de beschaving was – tja, dan moet je echt even wat andere boeken lezen.
„Ik zou ervoor willen pleiten dat we onder de huidige, voor de democratie buitengewoon gevaarlijke omstandigheden, voorlopig een punt zetten achter deze discussie, want de maatschappij wordt er verder door gepolariseerd. Zowel de borstkloppers als de boetedoeners trekken de samenleving uit elkaar.”
Doel van veel activisme lijkt het repareren van het verleden, maar dat kan niet
Maar wat zegt u dan tegen de nazaten van tot slaaf gemaakte mensen die last hebben van een intergenerationeel trauma en van racisme?
„Dan zeg ik dat dit erg ellendig is en dat ik me natuurlijk niet kan voorstellen hoe dat voelt, want die trein heeft mij niet getroffen. Maar er is veel intergenerationeel trauma in Nederland – ook onder nazaten van mensen die in de mijnen hebben gewerkt, of van wie de voorouders in plaggenhutten op de Drentse hei hebben geleefd.
„Dat zijn allemaal misstanden uit het verleden. Die moeten we nu zien te accepteren; ze zijn geweest. Het doel van veel activisme lijkt het repareren van het verleden, maar dat kan nu eenmaal niet.
„Het racisme dat nu in de Nederlandse maatschappij bestaat, moet bestreden worden. Maar daar heb je die geschiedenis niet voor nodig. En als het lot van slaven je na aan het hart gaat, richt je dan op de vijftig miljoen mensen die volgens de International Labour Organization (ILO) nu nog in slavernij leven.”
De historicus zegt: minder geschiedenis graag.
„Nee, maar ik wil af van die automatische koppeling aan het heden. Het is geen onvermijdelijke uitkomst, zo van: mijn voorouders waren slaaf of woonden in een plaggenhut, dús ik voel dat nog steeds. Ja, je moet het verleden zo goed mogelijk in kaart brengen en onderkennen – maar daarna moet je eroverheen stappen.
„Ik citeer in mijn boek de Franse historicus Marc Bloch. Die stelt dat de essentie van geschiedbeoefening ligt in het begrijpen en verklaren van het verleden, niet in het veroordelen ervan. Daar ben ik het mee eens.”
Historici en activisten die zich met het koloniale verleden bezighouden, denken juist dat ze strijden vóór de democratie en tégen oprukkend fascisme. Dat is toch een goede zaak?
„Ik ben ook absoluut overtuigd van hun goede bedoelingen, maar ik denk dat ze zich gruwelijk vergissen. Doorgeschoten postkoloniaal activisme jaagt te veel mensen tegen zich in het harnas, werkt daardoor als een boemerang en levert alleen maar munitie aan de tegenpartij. Niet alleen aan Poetin en Xi, maar ook aan Wilders.”
Critici zullen zeggen: die Bossenbroek heeft makkelijk praten als witte man op leeftijd. Die heeft genoeg van de discussie en wil gewoon de zwarte bladzijde omslaan.
„Dat zou betekenen dat ze mijn boek niet goed gelezen hebben. Ik ben namelijk nog veel kritischer op mensen die lijden aan het blauwgeruite-kiel-syndroom, zoals Wilders die zich liet fotograferen als Michiel de Ruyter, omdat hij het land wil ‘terugveroveren’. Hij is er willens en wetens op uit de democratie te saboteren en dat is natuurlijk nog veel gevaarlijker. Juist daarom moet je hem en zijn dictatoriale vrienden vooral niet in de kaart spelen.”
„Ik ben erg gecharmeerd van Natascha van Weezel, die in haar boek Hoe houd je je hart zacht?, dat gaat over de oorlog in Gaza, pleit voor het radicale midden. Ik ben héél erg van het radicale midden.”
U heeft nu voor het eerst een pamflet geschreven. Wat hoopt u dat ermee gebeurt?
„Ik hoop dat mensen zullen zeggen: laten we op een andere manier kijken naar het verleden. Die strijd tussen elkaar uitsluitende narratieven moet stoppen. Er mogen diverse verhalen zijn over de geschiedenis en die kunnen neerslaan in boeken, musea of monumenten. Maar eis niet het alleenrecht op het verleden op en leg dat niet dwingend op aan de rest van de samenleving.”
Bent u klaar voor de kritiek die er ongetwijfeld op uw pleidooi zal komen?
„Ik heb geen sociale media, dus van de ellende daar krijg ik niks mee. Maar ik ben van harte bereid met iedereen in discussie te gaan. Mijn overtuigingen zijn door het schrijven van dit boek niet al te zeer veranderd, maar mijn argumenten zijn sterker geworden.”